Eind april organiseert de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (LSR) onder de titel Werken met Verlies een conferentie over ‘rouw en arbeid’. In het persbericht staat dat er veelvuldig signalen zijn dat de combinatie ‘rouw en arbeid’ niet altijd optimaal is en dat de LSR daarom een nadere gedachtenvorming wil. ‘Het zoeken naar een balans tussen de belangen van enerzijds de organisatie en anderzijds de rouwende werknemer dient hierbij centraal te staan.’
Waarom is er anno 2000 aandacht voor dit thema? De dood is immers niets nieuws. Zolang er mensen op aarde leven en werken, gaan er mensen dood en moeten de nabestaanden verder. Waarom dan nu, in het jaar 2000, voor het eerst een conferentie over rouw en werk? Als mensen de dood al niet meer kunnen verwerken, wat kunnen ze dan nog wel aan?
Het is niet denkbeeldig dat deze conferentie die vraag oproept. Het antwoord erop is niet eenduidig. Zo zei een arbo-arts dat personeelsfunctionarissen vroeger nergens regels voor hadden; ze keken naar de situatie en handelden naar bevind van zaken. Tegenwoordig is op het gebied van mens en werk vrijwel alles geregeld. Volgens deze arbo-arts is het niet meer dan logisch wanneer overlijden en rouw het volgende gebied zijn waarvoor wettelijke regels komen.
Je mag hopen van niet.
Natuurlijk moet het wettelijk geregeld zijn dat nabestaanden een aantal verlofdagen krijgen voor de begrafenis. ‘Maar dan… Hoe moet het dan verder?’ staat er niet voor niets in de folder van de LSR. Na de begrafenis komt de moeilijkste tijd. Dan heeft het verlies nog geen plaats gekregen, terwijl de nabestaanden mondjesmaat de draad weer moeten opnemen om uiteindelijk verder hun eigen leven te leiden. Die periode is een grijs gebied. Bij iedereen verschillend. Duidelijk is echter dat werkgevers van hun medewerkers niet mogen verwacht dat ze dan weer normaal, laat staan optimaal, functioneren. Werkgevers moeten rekening houden met het rouwproces. Maar moeten daar regels voor komen? Nee. Medemenselijkheid laat zich niet in regels vatten.
Toch is het niet gek dat er anno 2000 speciaal aandacht wordt gevraagd voor Werken met Verlies. In een maatschappij waarin fun het hoogste doel lijkt te zijn, verdwijnt elk respect voor nabestaanden. Ik heb het meegemaakt dat, terwijl een begrafenisstoet van de kerk naar de begraafplaats ging, stratenmakers bij de ingang van de begraafplaats gewoon de radio lieten spelen. Een half uur stilte kan er niet meer vanaf, laat staan een paar maanden begrip.
‘Het ergste,’ zegt Jos de Keijser, deskundige op het gebied van rouw, ‘is dat iemand zijn kind heeft verloren. Zijn leven staat op de kop. Maar als hij weer naar zijn werk gaat, zegt niemand iets.’ Voor een deel is het onhandigheid. We maken het niet zo vaak mee. De Keijser pleit daarom voor richtlijnen, niet meer dan handvatten voor wat werkgevers of chefs kunnen doen, wanneer iemand na de begrafenis terugkomt op het werk. ‘Het ijs breken is belangrijk. Bijvoorbeeld even tien minuten met de afdeling bij elkaar zitten, wanneer Jansen er voor het eerst na het overlijden van zijn vrouw weer is. Bij die bijeenkomst houdt de leidinggevende een korte toespraak. Daardoor wordt iemands verdriet bespreekbaar gemaakt.’
De Keijser gelooft niet in een extra lang verlof voor rouwenden. ‘Mensen moeten wel weer naar het werk gaan. Die afleiding hebben ze nodig om de draad weer te kunnen oppakken. Maar ze moeten uit de wind gehouden worden en niet aan targets worden gebonden. Er zijn altijd wel klussen te vinden die minder aandacht vergen.’
Daarmee komt De Keijser op misschien wel de belangrijkste verklaring voor de aparte aandacht die er tegenwoordig moet worden gevraagd voor de combinatie van werken en rouwen: er zijn steeds minder beroepen waarin mensen met hun handen het werk doen, terwijl ze met hun hoofd ergens anders zijn. Lichamelijke arbeid biedt veel meer gelegenheid om verdriet en verlies te verwerken dan mentaal werk.
Als ze verdrietig zijn, zoeken ook hoofdarbeiders dikwijls afleiding in handarbeid. ‘Ga een ochtend wandelen,’ zegt een verstandige chef van een onderzoeksbureau als hij ziet dat een jonge medewerker het moeilijk heeft met het overlijden van zijn vader. Omdat de jongen al veel verlofdagen heeft opgenomen om zijn achtergebleven moeder te steunen, voegt de chef eraan: ‘Ik zal zeggen dat je thuis werkt.’
Het wegduwen van de dood uit het moderne leven. Het afsterven van oude rituelen. De massale overschakeling van hand- naar hoofdarbeid. Door die dingen moet er apart aandacht worden gevraagd voor Werken met Verlies. Maar het zijn mensen - chefs èn collega’s – die kunnen helpen bij het rouwen en niet een paar wettelijke bepalingen.